Zoveelste keer

Ik stond op straat naast mijn fiets, die ik van het slot zou halen zodra ik klaar was met mijn telefoongesprek.
Terwijl ik daar stond te bellen, kwamen er twee mannen langs. Eén probeerde me aan te spreken. Ik dacht eerst dat hij de weg wilde vragen of zoiets, dus ik gebaarde dat ik geen tijd had omdat ik aan de telefoon zat. Hij liet me niet met rust en bleef zeggen dat hij me mooi vond, terwijl ik probeerde om te luisteren naar wat er werd gezegd aan de andere kant van de lijn. Na een zoveelste “mooi” van zijn kant, ontsnapte er een “ROT OP” uit mijn mond, waarop hij lachend wegliep. Nog geen twee minuten daarna kwam er een derde man die opnieuw probeerde om mijn telefoongesprek te onderbreken om me te vertellen dat hij mijn ogen zo mooi vond. Hij droop nadat ik hem negeerde ook af, om vervolgens vanaf een afstand “hé meisje” te blijven roepen, en nog meer dingen die ik niet verstond omdat ik probeerde om gewoon mijn telefoongesprek af te maken.

Ik durf dit niet op deze manier te vertellen aan anderen omdat ik niet ervan beschuldigd wil worden dat ik stiekem probeer op te scheppen dat drie mannen op straat me mooi vonden.

Achteraf gezien weet ik dat die “rot op” ook wel eens een hele andere reactie had kunnen uitlokken, en misschien is dat wel waarom ik het moeilijk vind om deze zoveelste keer van me af te laten glijden.

Het is geen compliment. Het is niet onschuldig. Het maakt niet uit wat de intenties van die mannen op straat zijn. Dat ze vinden dat je ze aandacht verschuldigd bent, hoe druk je het ook (zichtbaar) hebt, zegt genoeg. Het is doodeng, hoe klein het ook is, en het moet stoppen.